Nadat mijn zusje laatst bij een wedstrijd gekeken had, merkte ze op dat ze nog liever ging bungeejumpen dan dat ze een marathon ging schaatsen. Zelf rijd ik doorgaans liever een lekkere marathon met gezellige ploeggenoten dan dat ik me met een elastiek om m’n enkels van een of andere brug af stort. Echter, rond wedstrijddagen komen mijn gedachten toch enigszins bij de opmerking van m’n zusje in de buurt.
Door Anneleen Zijl
Nadat mijn zusje laatst bij een wedstrijd gekeken had, merkte ze op dat ze nog liever ging bungeejumpen dan dat ze een marathon ging schaatsen. Zelf rijd ik doorgaans liever een lekkere marathon met gezellige ploeggenoten dan dat ik me met een elastiek om m’n enkels van een of andere brug af stort. Echter, rond wedstrijddagen komen mijn gedachten toch enigszins bij de opmerking van m’n zusje in de buurt. Helemaal afgelopen woensdag. Mijn eerste wedstrijd bij de dames. Met hoofdletter D. En dezelfde gedachten als Christiaan eerder omschreef, spookten door mijn hoofd: Hoe hard gaan ze? Kan ik dat bijhouden? 37,5 km lang? En dan ook nog die bochten rechtsom, moeder! De peptalk van Ellen kon ik wel even goed gebruiken.
Daardoor stond ik uiteindelijk toch redelijk ontspannen aan de start. Aan de start keek ik nog eens even goed om me heen. Deze polder is bekend terrein. En tussen Anna, Heidi en Ellen voel ik me een stuk minder al-lenig. ’t Is al heel vet om hier te rijden. Uitrijden nog beter. En heel misschien… Nee, lukt vast niet, rijd eerst nou maar gewoon uit! Het startschot klinkt. Verstand op nul, rijden! Ik probeer goed in het peloton te blijven en houd Anna, Heidi en Ellen in de gaten. Ergens halverwege zie ik Heidi vallen. Geen tijd om over na te denken. Na een poosje zie ik Anna ook nergens meer. Ellen gelukkig nog wel, en wat later zit Heidi ook weer in het peloton. Met het rondenbord op acht denk ik dat ik maar eens een gelletje moet nemen. Maar al die bochten… Als ik het eindelijk aandurf, frut ik er een uit het zakje op m’n rug. Ik laat ‘m gelijk uit m’n handen vallen. Gelukkig had ik er twee. Er komt meer op het ijs dan in m’n mond, maar het voelt al beter.
De wedstrijd vliegt voorbij. Als ik Ellen tegenkom, moedigt ze me aan. Met nog drie ronden te gaan, wordt de sfeer in het peloton wat verbetener. Ik moet naar voren! De laatste ronde zit ik aardig voorin, achter Ellen. Maar in alle hectiek zit ik een aantal bochten later alweer een stuk naar achter. Helaas valt Heidi in de laatste ronde opnieuw. De laatste bocht komt in zicht. Voor me rijdt een regiorijdster. Daar moet ik voorbij! Ik pers er nog een spurtje uit.
De vijftien ronden zitten er alweer op. Uitgereden! Ik tuur in de verte of ik regiorijdsters zie, maar ik ben niet erg helder meer. Ellen wordt 18e, Anna blijkt te zijn uitgestapt omdat ze last had van haar schenen. Ik heb geen idee waar ik geëindigd ben, ik trek m’n jasje aan. Ellen zegt dat ik goed gereden heb. “Wil de dame met nummer 318 zich melden, we willen graag door met de wedstrijden” Welk nummer heb ik eigenlijk? 381? 318?! Ik ga maar eens kijken. Tweede van de regiorijdsters! “Je mag nu starten op de Weissensee” zegt de man die de bloemen geeft.
Ik heb nog steeds een glimlach op mijn gezicht. En die gaat er voorlopig niet af. Nu ga ik verder mijn tas inpakken. Tschüss!